Ard de Vries [AV]: ‘Dit is mijn eerste project als zelfstandig architect. De opdracht was aanleiding om voor mezelf te beginnen. Die ambitie was er altijd al wel: je denkt toch na over hoe je oud wilt worden in een vak. Na het zien van een lezing van Robert Venturi en Denise Scott Brown dacht ik ‘zo wil ik het ook’. Op 85-jarige leeftijd nog vol passie en liefde over je vak kunnen spreken.’

‘Ik wilde na mijn afstuderen vooral veel leren, mezelf testen en vervolgens uitvinden hoe ik met mijn vakgebied om kan gaan. Dat heb ik gedaan bij het Atelier Rijksbouwmeester en Jo Coenen. Maar uiteindelijk was er altijd een plan om een eigen bureau te hebben.’

‘Het project is naar me toegekomen via mijn toenmalige werkgever, Jo Coenen. Hij kende de opdrachtgevers, maar had geen gelegenheid om voor hen een plan te maken. Coenen verwees ze naar mij en na een eerste ontmoeting bleken we een klik te hebben. Dat was voor mij wel belangrijk.’

‘Al bij de eerste ontmoeting met de opdrachtgever van Landgoed Valkenberg zijn we op onderzoek gegaan: hoe willen ze wonen, welke ruimte hebben ze nodig. We bezochten een kasteel met een klein kapelletje van zandsteen. Juist in die kapel hebben we veel van elkaar geleerd. We zagen hoe het licht van boven langs het zandsteen strijkt, hoe de eikenhouten trap zich manifesteert in de ruimte. Het gebouw staat er al minstens een eeuw en de kwaliteit is er nog steeds. Met dergelijke referenties voor materiaal en definitie van de ruimte ben ik aan de slag gegaan.’

“JE MAG ALS ARCHITECT NOOIT ZEGGEN DAT JE EEN TIJDLOOS GEBOUW HEBT GEMAAKT. ALLEEN DE TIJD ZAL DAT LEREN”

(uitspraak van Abe Bonnema)

AV: ‘Daar ben ik het wel mee eens. En dit project symboliseert hoe ik daar zelf mee om ga. Ik heb duurzaamheid willen benoemen vanuit de lokale geschiedenis. Voor het project hebben we zandsteen gebruikt, een materiaal dat veel voorkomt in de omgeving. Van een afgebroken huis waren de stenen bewaard. Toen me gevraagd werd of ik die wilde gebruiken, ben ik daar meteen op ingesprongen. Dolgraag!’

‘Zo ging het ook met het eikenhout. Nadat ik het plan had getekend, zat er veel eikenhout in. Belachelijk veel. Ik besprak het plan met de opdrachtgever, die daar wel blij van werd. De eerstvolgende keer dat ik op bezoek kwam, lagen er 20 tot 30 enorme eikenbomen op me te wachten. Gekapt om te gebruiken voor het plan.’

‘Ik vind dat je “tijdloos” niet als argument mag gebruiken, dat kan je inderdaad pas na vijf tot tien jaar beoordelen. Maar als je voortbouwt op wat er al is, creëer je een bouwhistorische continuïteit en is het project meteen onderdeel van die geschiedenis. Met hetzelfde argument kan je die stelling ook weer omverwerpen, natuurlijk.’

“OM ZO DICHT MOGELIJK BIJ MOOI TE KOMEN, MOET JE ZO EENVOUDIG MOGELIJK BOUWEN, MET EEN GOEDE MAAT EN SCHAAL”

(uitspraak van Abe Bonnema)

AV: ‘In het werk van Bonnema zie ik die stelling zeker terug. Het gaat erom dat je consequent bent in de uitwerking van je plan. En ik denk ook zeker dat bij veel hedendaagse architectuur het mooie wel uit de plannen is verdwenen. Aan schoonheid komen we niet meer toe, het gaat nu om concepten.’

‘Maar neem nu het Pantheon. Vrijwel iedereen is daar van onder de indruk. Het sublieme: zo groots dat je het niet meer kunt begrijpen. Ligt dat aan de maat en schaal? Ook iets kleins kan heel indrukwekkend zijn. Ik kan geen maat geven aan “mooi”.’

‘Voor mij heeft “mooi” eerder te maken met concentratie, met de samenhang van alle niveaus waarop je een gebouw kunt benaderen. Dat over alles heel veel is nagedacht en dat alles wordt herleid naar de grondbeginselen van architectuur. Verhouding, context, licht – op alle momenten van de dag – en de materialen waarmee je werkt, om maar een aantal te noemen. Ik denk dat we dát moeten proberen na te streven en niet de grote conceptuele toestanden die we tijdens onze studie hebben moeten leren.’

‘Het heeft me ontzettend veel plezier gegeven om oude ambachten opnieuw toe te passen, om daar een waardering voor te laten zien. De eenvoud van oorspronkelijke, lokale oplossingen – zoals bijvoorbeeld de wijze waarop boerenbedrijven vroeger autarkisch waren – kan worden ingezet om de gebouwen van de toekomst te maken.’

DE BETEKENIS VAN DE ABE BONNEMA ARCHITECTUURPRIJS EN DE NOMINATIE

AV: ‘Deze prijs is inmiddels al een mooie traditie. En goed dat op deze manier het gedachtegoed van Abe Bonnema wordt voortgezet. Hij heeft onze steden met zijn architectuur vormgegeven, een museum aan Leeuwarden geschonken en beloont nu ook een nieuwe generatie architecten. Bonnema is onderdeel van de geschiedenis van onze architectuur, maar speelt ook een rol in de aanstaande geschiedenis ervan.’

‘Deze nominatie is heel leuk, vooral vanwege de zeer kundige jury. Als je iets maakt – voor de eerste keer – dan denk je wel na over van wie je graag hoort dat het mooi is. Om dat te horen van deze jury is wel heel fijn.’

‘Wat het betekent om zo’n prijs te winnen? Je komt waarschijnlijk op andere lijstjes terecht, zoals dat heet. Maar eigenlijk vind ik dat een heel vervelende manier om een prijs te vieren. Ik heb met afgrijselijk veel plezier aan dit project gewerkt, dat is voor mij het belangrijkste gevoel. Voorlopig geniet ik van de nominatie, van de waardering voor wat is gemaakt.’

‘Toen het project werd opgeleverd, heeft de opdrachtgever de buren uitgenodigd. Dat zijn dan meteen zo’n tachtig mensen uit de omgeving, vooral boeren die eerlijk én kritisch zijn. Ze vonden het project prachtig, herkenden de locale tradities in het metselwerk, de stenen, het hout. Dat vond ik heel bijzonder. Toen kwam ik erachter dat de waardering van deze mensen misschien wel het belangrijkste is.’

Tekst door Caroline Kruit, opgemaakt na een gesprek op 16 november 2016 (voorafgaand aan de bekendmaking dat Ard de Vries tot winnaar is uitgeroepen).