IN GESPREK MET DE ARCHITECTEN
Ninke Happel, Floris Cornelisse, Paul Verhoeven (Happel Cornelisse Verhoeven)
MUSEUM DE LAKENHAL
Ninke Happel [NH]: ‘Museum De Lakenhal is een bijzondere compositie van vier gebouwen, waarbij het oudste gebouw stamt uit de zeventiende eeuw en het meest recente door ons is toegevoegd. De nieuwe vleugel begint als een smal volume aan de Oude Singel en verbreedt zich telescopisch naar de zijde van de Lammermarkt. Hier bevinden zich de kantoren voor de medewerkers en expeditie- en tentoonstellingsruimten. Elk van de vier gebouwdelen is anders en een representatie van de tijd waarin het is gebouwd: in afmetingen, ideologie, materiaal en detaillering.’
Floris Cornelisse [FC]: ‘In dit gebouwencomplex zit vierhonderd jaar bouwgeschiedenis – je kunt wel spreken van een tabula scripta, een geschreven blad. Alle verschillende onderdelen hebben een reden van bestaan, dat gum je niet zomaar uit. Het is een knot wol die je moet ontwarren.’
Paul Verhoeven [PV]: ‘Het oudste deel van De Lakenhal uit 1641 is ontworpen als een stadspaleis met een rijke voorgevel. Het relatief grote gebouw voegt zich feilloos in in het fijnmazige 17e-eeuwse stadsweefsel van kleine huisjes, door het grote volume naar achteren te leggen en de lagere zijvleugels aan te laten sluiten bij de naastgelegen pandjes. Aan de Oude Singel bevindt zich de hoofdentree van het museum in de oude Laecken-Halle, met een voorhof dat weer is opengemaakt. De gevel aan de Lammermarkt kreeg een eigentijds gezicht. Het grotere volume van het nieuwe werkgebouw komt vrij van de omliggende bebouwing doordat het naar boven toe verjongt. De erkers van het werkgebouw vormen een vingerlas met de ondergelegen, meer gesloten plint. Die vingerlas zoekt in maat en schaal aansluiting met de omgeving van kleine pandjes.’
FC: ‘Voor het hele museumcomplex hebben we een eenduidig materialenpalet samengesteld, afgeleid van de bestaande gebouwen. We noemen het een palet van “nobele eenvoud”, met ingetogen materialen die door gebruik een duurzaam patina krijgen. De toegepaste materialen voor gevel, vloeren, wanden en interieurelementen zijn op één hand te tellen.’
NH: ‘De consistentie in het interieurontwerp – we noemen het een familie van meubelstukken – verbindt de ruimten met elkaar. De houten meubelstukken die we hebben ontworpen zijn daardoor ook een beeldbepalend element geworden: ze passen qua sfeer en ontwerp in alle gebouwdelen en zijn daarmee tijdreizigers geworden. Ze maken een wezenlijk onderdeel uit van de museale inrichting; gebouw, ruimte en collectie zijn ermee op elkaar afgestemd.’
DE OPDRACHT EN HET PROCES
NH: ‘In 2012 lazen we een advertentie van de gemeente Leiden voor de aanbesteding van het ontwerp. We waren ambitieus, maar wel hartstikke jong en hadden geen ervaring met projecten van deze omvang, laat staan met een museum. Daarom hebben we samenwerking gezocht met Julian Harrap Architects, die net aan het Neues Museum in Berlijn hadden gewerkt met David Chipperfield Architects. Met Julian Harrap hebben we ingeschreven en de opdracht gewonnen.’
FC: ‘Dit was niet de eerste poging om het museum te revitaliseren, dus de druk op het hele team was hoog. Teambuilding tussen de ontwerpers, het museum en de politiek is vanaf het eerste uur heel belangrijk geweest.’
PV: ‘Om het gebouw in de vingers te krijgen zijn we alles gaan fotograferen, schetsen en natekenen. We lieten ons letterlijk informeren door de gebouwen en hun geschiedenis.’
NH: ‘We hebben de samenwerking met alle partijen gezien als een redactionele samenwerking: gedreven vanuit een consistente én overdrachtelijke inhoud. Als architect stelden wij de ruimtelijke kaders om tot een goed publiek domein te kunnen komen, maar lieten anderen met een aanvullende bijdrage toe in het besluitvormingsproces. Bijzonder was dat de conservatoren van het museum zoveel kennis in huis hadden over de geschiedenis van het gebouw. Zij bevroegen het ontwerp daarop en voedden de gesprekken met de monumentencommissie en Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. Dat heeft het ontwerp beter gemaakt.’
FC: ‘Het proces was heel complex, omdat het een niet-geprivatiseerd, gemeentelijk museum is. Veel partijen hadden een stem. Als architect fungeerden we als een spin in het web – in de rol als ruimtelijk ontwerper, in dit geval samen met de restauratie-architect Julian Harrap. Die rol is in het ontwerpproces ook gegroeid. Steeds meer mensen haakten aan bij het ontwerp, zoals de tien kunstenaars die in opdracht van Museum De Lakenhal kunstwerken hebben gemaakt, die nagelvast zijn opgenomen in de gebouwen. Die kunstwerken zijn – net als veel historische bouwfragmenten – als collectiestuk onderdeel van de ontwerpopgave geworden.’
PV: ‘Op een gegeven moment werd het project aanbesteed – bij drie verschillende aannemers in dit geval: voor de nieuwbouw, de restauratie en het interieur. En zeker bij een restauratieopgave gaat veel van wat je hebt bedacht, dan toch weer anders. Ook op de momenten dat we bijzondere vondsten deden, zoals een raam of een waterput, was het essentieel om met elkaar redactie te blijven voeren. Ons communicatiemiddel en houvast was daarbij altijd de tekening: door de verbeelding kregen we mensen mee en bovendien konden de vakmensen met deze tekeningen aan de slag.’
DE UITDAGING VAN HET PROJECT
NH: ‘Voor mij persoonlijk lag de uitdaging erin om op basis van een intensief gesprek met de gebruikers het ingedutte museum weer wakker te schudden tot een levendige plek in Leiden.’
FC: ‘Het was heel belangrijk om met elkaar te bepalen wat voorrang zou krijgen – niet alleen in het perspectief van de geschiedenis, maar ook vanuit de wens om de gebouwen, het interieur en de collectie museologisch zo goed mogelijk op elkaar af te stemmen.’
NH: ‘De beslissing om de omvangrijke Joristrap vanuit de Achterplaats te verplaatsen naar een andere locatie, was een wezenlijke doorbraak in het ontwerpproces. Door het wegvallen van het voorplein als overdekte ontvangstruimte had het museum immers elders in het complex ruimte nodig voor de publieke ontvangst. Met het verplaatsen van de trap ontstond er in het hart van het complex een nieuw ontmoetingspunt waarvandaan alle verschillende gebouwdelen ontsloten konden worden.’
PV: ‘Het meeste werk zit in wat je niet ziet. De installatietechniek had een grondige upgrade nodig en de ambitie was om dat te doen zonder het monumentale weefsel van het complex aan te tasten. We hebben uitvoerig destructief onderzoek gedaan om plekken te vinden waar de installaties onzichtbaar konden worden ingepast. We zijn daartoe letterlijk in de spelonken van het gebouw gekropen.’
THEMA ‘BETEKENIS’
NH: ‘Het museum is aan het eind van de negentiende eeuw opgericht op de zolder van de 17e-eeuwse Laecke-Halle. Op de plek waar ooit de lakense stoffen werden verhandeld, werd een 19e-eeuwse kunstzaal ingepast. Vanaf toen is het gebouw stapsgewijs uitgebreid met diverse museale gebouwen en is een groot aantal collectiestukken aard- en nagelvast verbonden met de gebouwen. We hebben alle facetten van die gelaagde ontstaansgeschiedenis van het gebouwencomplex – de architectuur én het gebruik – betekenis gegeven in het ontwerp. Tot en met de lakenloodjes die zijn verwerkt in de meubelstukken.’
FC: ‘Het gebouw vertelt nu weer een eigen verhaal in de stad Leiden. Dit stukje van de stad is nieuw leven ingeblazen. De periode van zes jaar waarin we met het project zijn bezig geweest, is van onschatbare waarde. Niet alleen voor ons en het gebouw, maar voor alle mensen die bij dit project betrokken zijn geweest en voor alle mensen die het museum zullen bezoeken.’
NH: ‘Voor Leiden en de Leidenaren heeft dit gebouw niet alleen betekenis als museum. Je ziet mensen zichtbaar genieten, je voelt de vertraging als ze geïnteresseerd door het gebouw dwalen. Door de huiselijke schaal van het gebouw voelen ze zich op hun gemak. De vele ladekasten nodigen uit tot ontdekking.’
PV: ‘Vanaf de bloeitijd van de Leidse lakenindustrie tot en met de nieuwste kunstwerken die een vaste plek in het museum hebben gekregen: dit gebouw draagt vierhonderd jaar betekenis. Met de architectuur hebben we een balans tussen oud en nieuw willen maken. Niet door het contrast op te zoeken, maar door verder te bouwen.’
FC: ‘Het continuüm in de bebouwde omgeving zoeken, dat is een belangrijk, hedendaags thema voor de architect. Dit project heeft me zeker aan het denken gezet over onze rol als architect. De geschiedenis is een constante en onuitputtelijke bron van ideeën. Die ideeën kun je als architect ombuigen naar het nu. Wij zijn daarbij op zoek naar een moderniteit die we met traditionele middelen kunnen bereiken.’
NH: ‘Museum De Lakenhal staat voor ons als bureau ook voor een groeiproces. We kwamen binnen als jonge architecten en zijn zes jaar later letterlijk door de wol geverfd.’
PV: ‘Het project heeft ook getoond dat we met zijn drieën zo’n project kunnen dragen. Dat we het stokje aan elkaar kunnen overdragen om zo de complexiteit te ontwarren en te blijven relativeren. Het blijkt een heel sterke samenwerking vol humor en vertrouwen.’
OVER DE ABE BONNEMA PRIJS EN DE NOMINATIE
FC: ‘De nominatie voor de Abe Bonnema Prijs voelt als heel eervol. Het zegt iets over een lange periode werk waarvoor de waardering doorklinkt.’
NH: ‘Museum De Lakenhal is echt het resultaat van een intensieve samenwerking met het museum. Deze nominatie is in die zin ook een ode aan die samenwerking, want met een opdrachtgever die weet wat ze wil, kan je bouwen’
PV: ‘We moeten het gebouw nu loslaten. Zes jaar lang was het “van ons”. Het gebouw is nu weer van Leiden en van de bezoekers. Als je mensen in het gebouw hoort praten en je proeft verwondering… dan zijn we trots. Dat is waar we het voor doen.’
Tekst door Caroline Kruit, opgemaakt na een gesprek op 23 oktober 2019 met de architecten, op locatie in Leiden
‘Het meeste werk zit in wat je niet ziet. We hebben uitvoerig destructief onderzoek gedaan om plekken te vinden waar de installaties onzichtbaar konden worden ingepast. We zijn daartoe letterlijk in de spelonken van het gebouw gekropen.’
NINKE HAPPEL (Oss, 1978), FLORIS CORNELISSE (Waalwijk, 1978), PAUL VERHOEVEN (Waalwijk, 1972) • Happel Cornelisse Verhoeven
Ninke Happel en Floris Cornelisse studeerden beiden in 2003 af aan de TU Delft en werkten enige tijd bij andere bureaus voordat ze in 2008 Happel Cornelisse Architecten oprichten. Paul Verhoeven kwam na zijn opleiding aan de Academie van Bouwkunst in 2010 bij het bureau werken, dat in 2013 werd omgedoopt tot Happel Cornelisse Verhoeven (HCVA).
Het bureau werkt aan een breed portfolio van publieke gebouwen, herbestemmingen, woongebouwen en openbare interieurs. Met een uitgesproken belangstelling voor de cultuurhistorische gelaagdheid van steden en gebouwen bevinden de projecten zich steeds vaker op het snijvlak van oud en nieuw. Voor De Lakenhal ging het driemanschap een tijdelijke samenwerking aan met de Londense restauratiearchitect Julian Harrap. De drie partners van het bureau geven regelmatig lezingen in binnen- en buitenland en doceren aan verschillende opleidingen.